Zorg begint niet in een instelling. Daar kunnen we het toch over eens zijn. Ze begint bij je familie, je buren. Zelfs op straat. Bij een knik. Een blik. Bij ruimte voor ontmoeting. We weten dit. We praten erover. We schrijven er columns over. Maar ernaar handelen?
Het idee van de zorgzame buurt is geen romantisch project. Het is stilaan een meer dan noodzakelijke hertekening van hoe we wonen, ouder worden, zorg nodig hebben én zorg kunnen geven. En die hertekening is dringend, want het huidige systeem – van zorg én van ruimte – kraakt en wordt onhoudbaar. Financieel, demografisch, sociaal én ruimtelijk.
Vandaag lopen zorg en bouw elkaar voor de voeten in strakke en complexe regelgeving, daar waar ze hand in hand zouden moeten kunnen gaan. We bouwen alsof mensen netjes passen in doosjes van functie en tijd. Wonen doen we hier. Werken daar. Zorgen? In instellingen. Ontmoeten? In het weekend. Stedenbouwkundige regels werken daar niet in mee. Ze blokkeren nog te vaak innovatieve (zorg)woonvormen. En onze ruimte wordt nog te veel “geordend” vanuit het perspectief van de auto, niet van de mens. Dit modernistisch dogma – ooit revolutionair – is nu een keurslijf. De geest van Le Corbusier waart nog steeds rond in onze regelgeving, onze verkavelingslogica en ons vergunningenbeleid.
Het resultaat? Vrijstaande woningen, ver van voorzieningen. Nieuwe verkavelingen met publiek domein, ingericht volgens het handboek, maar niet afgestemd op ontmoeting. Onze vergrijzende bevolking woont op de verkeerde plek. In te grote huizen, verspreid. De bakker, de dokter, het ontmoetingscentrum? Te ver. De auto? Vaak onbruikbaar. Het openbaar vervoer? Afwezig. En thuiszorg? Overbelast.
Ongewild worden mensen voor hun zorg én geluk afhankelijk – van anderen, van diensten. De wijk waarin ze wonen is stilaan niet langer hun leefomgeving, maar isoleert hen. Dat is niet alleen inefficiënt, het is vooral niet menswaardig. Zorgzame buurten vergen een afscheid van het doorgeslagen functionalisme. Mensen leven immers niet in schema’s. Ze wonen en zorgen gelijktijdig. Ze ontmoeten toevallig. Ze vallen uit rollen en groeien in nieuwe. Een buurt waar leven mogelijk is, moet dissonantie aankunnen. Gelaagdheid toelaten. Frictie verdragen. En dus ook: ruimte geven aan vormen die afwijken en die organisch kunnen ontstaan.
Willen we echt werk maken van zorgzame buurten? Dan moet één en ander fundamenteel worden bijgestuurd. Om te beginnen moeten het woon-, zorg- en ruimtelijk beleid samen in bad. Ze moeten komen tot een dragend en stimulerend regelgevend kader voor zorgwijken.
Probeer het maar eens. Een woning verbouwen tot zorgwoning? Vermoeiend. Een groot huis opdelen in meerdere zorgflats? Complex. Kleinschalig collectief wonen? Administratief moeizaam. Laat staan dat de gebiedsontwikkelaar de rode loper uitgerold krijgt als die daadwerkelijk wil inzetten op de ontwikkeling van een volwaardige zorgbuurt.
Als we mensen de kans willen geven om langer, zelfstandiger en waardiger thuis te wonen, dan moeten we het systeem eromheen herontwerpen. Regelgeving moet niet langer belemmeren, maar faciliteren – vanuit een geïntegreerde visie richting een zorgzame en mensgerichte ruimtelijke ordening. Niet nog meer regels die standaardiseren, maar kaders die mogelijk maken.
Midden op tafel moet daarom een heldere focus liggen op resultaat, kwaliteit en mensen. Haalbare ontwikkelingstrajecten voor échte zorgzame buurten. Geen labels of vlag midden op het plein, maar buurten georganiseerd rond de ontwikkeling van sociaal weefsel, verweven met fysieke ruimte. Een buurt waarin mensen hun weg vinden én hun plek behouden – ook als hun leven verandert. Een plek waar formele zorg en informele hulp elkaar aanvullen, waar ontmoeting niet wordt georganiseerd, maar mogelijk wordt gemaakt.
Het is een buurt waar nabijheid een kwaliteit is: nabij voorzieningen, nabij mensen, nabij steun, hulp en zorg. Wie er woont, weet: ik hoef hier niet alles alleen te doen. Weet: ik word geholpen en verzorgd. Weet: ik kan in mijn buurt nog lang blijven wonen, tussen kennissen en vrienden.
Om dit mogelijk te maken, moet de Vlaamse overheid kaderscheppend zijn. Maar ook de lokale overheden kunnen een sleutelrol opnemen. Zij kunnen – als ze willen – pionieren, experimenteren en zorgen voor de juiste voorbeelden: met flexibele woonvormen, gedeelde infrastructuur en doordachte functiemenging, met minstens evenveel aandacht voor de sociologie van een buurt als voor de waterhuishouding. De echte zorgrevolutie begint niet bij het ziekenhuis of het rust- en verzorgingstehuis, maar bij de voordeur. De sleutel ligt bij wie de ruimte vormgeeft: de stedenbouwkundige, de vergunningverlener en de beleidsmaker. En de verantwoordelijkheid ook.